De Vuelta a España wordt voor de vierde keer in zes jaar geopend in Andalucía, na Granada (2x) en Málaga is het nu de beurt aan de hoofdstad Sevilla. De ronde begint met een opvallend late ploegentijdrit van 13km aan de oevers van de Guadalquivir: de eerste ploeg zal om 22:04 van het startpodium rollen, terwijl de laatste ploeg pas om ongeveer 23:42 aan de finish verwacht wordt.
Sevilla is met ongeveer 703.000 "Sevillanos" de vierde stad van Spanje en de hoofdstad van zowel de provincie Sevilla (1.9m) als de autonome regio Andalucía (8.3m), morgen meer over deze regio en haar rijke geschiedenis. De hoofdstad is het centrum van een stedelijk gebied met 1.5 miljoen inwoners met als grootste voorsteden Dos Hermanas (123k) en Alcalá de Guadaíra (70k). Sevilla ligt ongeveer 70km van de Atlantische kust en wordt doorsneden door de Guadalquivir, de op twee na langste rivier van Spanje en de levensader van de "Depresión Bética", een vruchtbaar gebied in de verder gortdroge bakoven die Andalucía is. Guadalquivir is een verbastering van het Arabische "al-wadi al-Kabir" (de grote rivier). Bética komt af van Baetis, de naam van de rivier voor de Moren kwamen.
De Torre del Oro aan de Guadalquivir met in de achtergrond de Giralda
Tartessos
De stad Sevilla is volgens de Griekse en Romeinse legenden gesticht door de halfgod Hercules (Herakles) die Europa en Afrika van elkaar scheidde, waardoor de "uiteinden" van beide continenten in de oudheid de Zuilen van Hercules genoemd werden. De meeste historici denken dat de stad in de 8e eeuw v.C. is ontstaan binnen de invloedsfeer van het legendarische Tartessos, deze stad werd erg rijk door de handel met de oude Grieken en Feniciërs in metalen als goud, zilver, koper en tin (nodig om brons te maken) dat uit de mijnen in de Sierra Morena kwam, een gebergte dat ondanks meer dan 3.000 jaar mijnactiviteit nog altijd rijk aan delfstoffen is. De oorspronkelijke naam van Sevilla is "Ispal”.
De oude Grieken en de Feniciërs (uit het huidige Syrië en Libanon) stichtten een aantal kolonies nabij Tartessos zoals Gadir (Cádiz) en Malacca (Málaga). Een andere Fenische kolonie was Carthago in het huidige Tunesië, toen het moederland Fenicië in de 6e eeuw v.C. werd veroverd door de Perzen namen de Carthagen de positie van de Feniciërs over. In dezelfde periode verdween Tartessos om onduidelijke redenen uit de geschiedschrijving, vermoedelijk verwoest in een vloedgolf of door de Carthagen die zich hiermee een monopolie positie verschaften. De exacte locatie van Tartessos is nog altijd een mysterie, de westelijker gelegen kuststad, Sevilla zelf of de monding van de Guadalquivir (nu een moerassig gebied) worden als opties gezien.
Carthagen en Romeinen
In de 3e eeuw v.C. kregen de Carthagen het aan de stok met een nieuwe opkomende grootmacht: de Romeinen. Dit leidde tot de drie Punische oorlogen waarvan de tweede de grootste gevolgen had: terwijl de legendarische Carthaagse generaal Hannibal de Alpen was overgestoken en Italië onveilig maakte, stuurden de Romeinen uit angst voor een directe confrontatie (men had al een aantal gevoelige nederlagen geleden) een door Publius Cornelius Scipio aangevoerd leger naar Hispania. De beslissende Slag bij Ilipa (206 v.C.) werd even ten noorden van Hispalis uitgevochten, de Carthaagse achterblijvers en hun Iberische bondgenoten werden ondanks een grote numerieke meerderheid volledig van de kaart geveegd door Scipio, waarna de Romeinen definitief de controle over Hispania hadden genomen. Scipio stichtte vlak bij het slagveld de nieuwe stad Itálica waar zijn gewonde soldaten achterbleven. De rest van het leger stootte door naar Carthago waar Scipio in 201 v.C. het leger van de uit Italië teruggeroepen Hannibal versloeg en de Tweede Punische Oorlog won. Hispania werd na de verovering opgedeeld in twee provincies: Hispania Ulterior (grofweg Andalucía en Portugal) met als hoofdstad Córduba (Córdoba) en Hispania Citerior (de rest) met als hoofdstad Taracca (Tarragona).
Het Alameda de Hércules met een zuil voor de "vaders" van Sevilla Hercules (l) en Julius Caesar (r)
Hispalis werd in 46 v.C. door Julius Caesar verheven tot "Colonia Iulia Romula Hispalis", waardoor het een volledig erkende Romeinse stad met bijbehorende privileges werd, dit uit dank voor de steun tijdens de toen heersende burgeroorlog (Córduba was op de hand van Caesar's vijand Pompeius). De stad groeide in het keizerrijk uit tot één van de grootste en belangrijkste steden van Hispania, al werd Córduba toch de hoofdstad van de nieuwe provincie "Hispania Baetica" (grofweg het huidige Andalucía). Het nabij gelegen en veel kleinere Itálica was ook belangrijk, omdat de elite van de provincie hier woonde. Zo kwamen vele senatoren en zelfs de keizers Trajanus en Hadrianus hier vandaan. De stad had een groot amfitheater met een capaciteit van 25.000, meer dan drie keer zoveel dan het aantal inwoners. Itálica raakte vanaf de 3e eeuw echter in verval toen de loop van de Baetis veranderde en de stad te ver van het water kwam te liggen. Een groot deel van de oude stad ligt begraven onder de later gestichte plaats Santiponce of is afgebroken voor het bouwmateriaal, maar sinds 1781 is een deel van Itálica toch weer blootgelegd, de ruines van o.a. het amfitheater en de fundamenten van een woonwijk zijn nu een populaire toeristenbestemming en veel (kunst)voorwerpen zijn verplaatst naar musea in Sevilla.
Amfitheater van Itálica
Moors Sevilla
In 426 werd Hispalis ingenomen door de Germaanse Vandalen, deze stam (waarnaar (V)Andalucía vernoemd is) werden op hun beurt in 441 verdreven door de Sueben en later deze eeuw door de Visigoten. In 711 begon de Moorse invasie en een jaar later viel Sevilla in handen van de moslims onder leiding van de prins Abd al-Aziz ibn Mussa. De Arabische naam van de stad werd Isbiliya en het zou tot 716 zelfs de officieuze hoofdstad van Al-Andalus worden, dat jaar werd prins Mussa vermoord door zijn neef die de regering verplaatste naar Córdoba waar later het Emiraat (756) en Kalifaat (929) van Córdoba werd gesticht. Al-Andalus kwam in deze periode tot grote economische en culturele bloei en Sevilla was na Córdoba de belangrijkste stad van het rijk. Moors Sevilla werd in 830, 859, 966 en 971 aangevallen door Vikingen, maar wist ze steeds te weerstaan.
Het Kalifaat van Córdoba viel gedurende de 11e eeuw uiteen in de Taifarijken, een groot aantal kleine koninkrijken geconcentreerd op de belangrijke Moorse steden waaronder ook Sevilla dat zich in 1023 onder de invloedrijke Abbadi familie losrukte van Córdoba. Sevilla zou al snel uitgroeien tot de belangrijkste Taifa en veroverde in 1070 zelfs Córdoba. Het koninkrijk van Sevilla besloeg het huidige zuiden van Portugal, Andalucía (m.u.v. Málaga, Granada en Almería) en Murcia. De onderlinge verdeeldheid tussen de moslims gaf de christenen uit het noorden de kans om successen te boeken in hun "Reconquista", in 1085 veroverde koning Alfonso VI van León en Castilla zelfs het grote Taifa rijk Toledo. De koningen van Sevilla en Granada vroegen de Berberse Almoraviden uit het huidige Marokko om steun, zij wisten de christelijke opmars inderdaad terug te dringen, maar zetten in 1091 ook de Taifa koningen af om wat over was van Al-Andalus aan hun eigen rijk toe te voegen.
De kathedraal van Sevilla met de van oorsprong Moorse Giralda
In 1151 werden Almoraviden zowel in Afrika als Al-Andalus vervangen door de eveneens Berberse Almohaden die van Sevilla weer de hoofdstad van Al-Andalus maakten. Zij bouwden ook de belangrijkste Moorse monumenten die nog overeind staan in de stad, zoals de 101.5m hoge Giralda (1172-1182), oorspronkelijk een minaret van een grote moskee en tegenwoordig de klokkentoren van de kathedraal van Sevilla die in plaats van de moskee is gebouwd. De "Catedral de Santa María de la Sede" werd tussen 1401 en 1507 gebouwd door de christenen en is de grootste gotische kathedraal ter wereld, bovendien staat het hier praalgraf van "Cristóbal Colón": Christoffel Columbus. De kathedraal is één van de drie monumenten in Sevilla die samen op de UNESCO werelderfgoedlijst staan. De Almohaden bouwden in 1220 en 1221 ook de 36m hoge Torre del Oro ("de gouden toren") aan de Guadalquivir, deze toren maakte oorspronkelijk deel uit van de verdedigingswerken van de stad, maar werd in het koloniale tijdperk gebruikt als opslagruimte van o.a. goud, vandaar de huidige naam.
Het praalgraf van Columbus
Reconquista
De christelijke herovering van het schiereiland (Reconquista) was sinds het einde van de 11e eeuw op een lager pitje komen te staan, maar kwam in de 13e eeuw weer vol op gang dankzij koning Fernando III van Castilla y León die eerder de christelijke koninkrijken van het noordwesten definitief (m.u.v. Portugal) verenigde. Hij kon zich hierna concentreren op de Moren en veroverde o.a. Córdoba en Murcia en na een belegering van meer dan een jaar gaf ook Sevilla zich op 23 november 1248 over. Fernando III werd in 1671 door de paus als heilige verklaard en hij is de beschermheilige van de stad, zijn feestdag op 30 mei wordt nog altijd gevierd in het katholieke Sevilla.
De duidelijke Moorse invloeden in het paleis
In 1364 werd in opdracht van koning Pedro I begonnen met de bouw van het "Reales Alcázares de Sevilla", één van de belangrijkste voorbeelden van de Mudéjar bouwstijl die sterk geïnspireerd was door de Moorse architectuur. Het werd in plaats van een Moors paleis uit de 10e en 11e eeuw gebouwd en diverse koningen van Castillië en Spanje voerden in de eeuwen hierna nog allerlei uitbreidingen en verbouwingen door. Het paleis werd bewoond door Fernando van Aragon en Isabel van Castilla, die door hun huwelijk de twee belangrijkste christelijke koninkrijken hadden verenigd, tijdens de oorlog met het laatste moslimbolwerk Granada. In 1492 werd Granada verslagen en was de Reconquista voltooid. In hetzelfde jaar werd Columbus in het paleis van Sevilla ontvangen door "los Reyes Católicos" en werden de plannen voor zijn ontdekkingsreis goedgekeurd. Het paleis staat net als de kathedraal op de UNESCO werelderfgoedlijst.
Koloniale periode
De ontdekkingsreizen van Columbus hadden grote gevolgen voor de wereld en zeker voor Sevilla, dat dankzij haar gunstige ligging aan de Guadalquivir (die tot en met de stad bevaarbaar was voor grote zeeschepen) de uitvalsbasis werd voor de reizen naar "de Nieuwe Wereld" en daarmee in feite de belangrijkste stad van Spanje. De vergaarde rijkdommen uit de kolonies leidde tot een explosieve groei van de stad waar volop werd gebouwd, zoals de eerder genoemde kathedraal, een universiteit en het derde UNESCO werelderfgoed monument: het "Archivo General de Indias". Hier liggen vrijwel alle officiële documenten met betrekking tot de het Spaanse koloniale rijk van 1524 tot de 19e eeuw opgeslagen. Het archief telt 43.000 stukken met ruim 80 miljoen pagina's.
Archivo General de Indias
In de 17e en 18e eeuw raakten Spanje en Sevilla in een economisch verval door de concurrentie in de koloniale wereld van met name Nederland en Engeland en ook een serie pestplagen waardoor bijna de helft van de bevolking omkwam. Tot overmaat van ramp besloot het huis van Bourbon, dat de Spaanse kroon had verkregen na de Spaanse successieoorlog, dat Cádiz het nieuwe centrum van de koloniale activiteiten moest worden waardoor Sevilla veel van haar politieke belang verloor.
Sevilla werd wel het centrum van de tabaksindustrie in Spanje door de bouw van "Real Fábrica de Tabacos" in 1728, de fabriek speelt ook een rol in de opera Carmen. In de jaren '50 van de vorige eeuw werd deze oude fabriek het hoofdgebouw van de universiteit. De "Universidad de Sevilla" werd in 1505 gesticht en is met zo'n 75.000 studenten de derde universiteit van Spanje, achter die van Madrid en Barcelona. In 1997 werd de "Universidad Pablo de Olavide" gesticht, vernoemd naar een 18e eeuwse politicus uit wat nu Peru is, deze universiteit met 10.000 richt zich vooral op culturele en wetenschappelijke samenwerking met Latijns Amerika.
Moderne tijd
De stad kroop in de 19e eeuw weer uit het economische dal door het op gang komen van de industrie. In 1833 werden de oude koninkrijken die formeel nog bestonden vervangen door provincies, het koninkrijk Sevilla werd verdeeld in de provincies Cádiz, Huelva en Sevilla. In 1928 en 1929 werd het Plaza de España aangelegd, dit halfronde plein in Moorse stijl werd gebruikt voor de Ibero-Amerikaanse tentoonstellingen van 1929.
Plaza de España
Sevilla was één van de eerste steden die tijdens de Spaanse burgeroorlog werd ingenomen door de nationalisten (van Franco), de gevechten kosten weliswaar ruim 3.000 mensen het leven, maar de materiele schade viel in vergelijking met andere Spaanse steden relatief mee. In 1941 werd de stad echter alsnog hard getroffen toen een munitiedepot explodeerde en tien huisblokken werden weggevaagd. In 1961 trad de Guadalquivir buiten haar oevers en kwam een groot deel van de stad onder water te staan.
In 1992 werden de wereldtentoonstellingen in Sevilla gehouden, een enorm complex werd gebouwd voor dit evenement dat hierna is omgebouwd tot het grootste technologische industrieterrein van Andalucía en het pretpark Magic Island. Ter gelegenheid van de Expo '92 werd tussen Sevilla en Madrid de eerste hogesnelheidslijn van Spanje geopend, de treinen doen minder dan drie uur over de 471.8km lange reis. De stad heeft sinds vorig jaar ook een metro, de 18km lange lijn telt 22 stations en werd in tien jaar gebouwd voor "slechts" €650 miljoen, er zijn nog eens drie lijnen gepland voor opening in 2017. Het "Aeropuerto de Sevilla" is het 13e vliegveld van Spanje met ongeveer vervoerde 4.1 miljoen passagiers in 2009, er zijn directe verbindingen met o.a. Schiphol en vanaf 2 november Eindhoven.
De Puente del Alamillo, entree van het Expo '92 terrein
Sport en cultuur
Sevilla heeft twee grote voetbalclubs met een zeer grote en fanatieke aanhang. Sevilla Fútbol Club werd in 1905 opgericht, speelde 67 seizoenen op het hoogste niveau, werd afgelopen seizoen vierde in de Primera Division en won voor de vijfde keer in haar bestaan de Copa del Rey (1935, 1939, 1948, 2007 en 2010). Het werd Spaans kampioen in 1946, won in 2006 en 2007 de UEFA Cup en in 2006 de Europese Supercup. Het Estadio Ramón Sánchez Pizjuán heeft een capaciteit van ruim 45.000 man.
Real Betis Balompié werd in 1907 opgericht, speelde 46 seizoenen op het hoogste niveau, maar degradeerde in 2008 uit de Primera Division en sloeg er afgelopen seizoen nét niet in om te promoveren. De "Verdiblancos" werden Spaans kampioen in 1935 en wonnen de Copa del Rey in 1977 en 2005, het "Estadio Manuel Ruiz de Lopera" heeft een capaciteit van ruim 56.000.
De stadions van Betis (l) en Sevilla (r)
De stad heeft nog een derde stadion, het Estadio Olímpico de La Cartuja biedt onderdak aan bijna 58.000 mensen. Het is gebouwd voor het WK atletiek dat in 1999 in Sevilla werd georganiseerd en wordt sindsdien vooral voor concerten, atletiekwedstrijden, interlands van het Spaanse voetbalelftal en finales van regionale voetbaltoernooien gebruikt.
Bekende (ex)voetballers uit Sevilla zijn o.a. Nando (verdediger van o.a. Sevilla, Barcelona en Real in de jaren '90, 8 interlands), José Mari (aanvaller van o.a. Atletico en Milan rond de eeuwwisseling, 4 interlands, 1 goal) en Antonio Puerta (verdediger van Sevilla die in 2007 overleed op het veld door een hartstilstand, 1 interland). Uit de directe omgeving van de stad komen bekende actieve spelers als José Antonio Reyes (Atletico Madrid), Sergio Ramos (Real Madrid), Carlos Marchena (Villarreal) en Joaquín (Valencia).
De basketbalclub CB Sevilla is een subtopper in de hoogste Spaanse competitie, maar werd nog nooit kampioen. In 1999 organiseerde Sevilla het WK atletiek en in 2002 het WK roeien.
La Maestranza
Het moderne stierenvechten ontstond in de tweede helft van de 18e eeuw en Sevilla speelde hier een zeer belangrijke rol in door de bouw van het "Plaza de Toros de la Real Maestranza de Caballería de Sevilla" (1749), er passen 12.500 mensen in en het is de oudste moderne arena ter wereld. De door velen als grootste matador aller tijden erkende Juan "El Pasmo de Triana" Belmonte komt uit Sevilla, hij was actief in de eerste helft van de vorige eeuw. Sevilla heeft ook altijd een belangrijke rol gespeeld in de flamenco cultuur, met name de wijk Triana aan de westoever van de Guadalquivir waar de "Gitanos" (Spaanse Roma) leefden. De stad inspireerde vele (opera)schrijvers, zo komen beroemde personages als Don Juan, Carmen en Figaro (de barbier van Sevilla) hier vandaan. Scenes voor beroemde films als Lawrence of Arabia, Star Wars II: Attack of the Clones, Mission Impossible 2 en Kingdom of Heaven zijn in Sevilla opgenomen.
Beroemde Sevillanos
Sevilla heeft talloze beroemde en belangrijke Spanjaarden voortgebracht, een kleine selectie:
15e eeuw:
- De taalkundige Antonio de Nebrija (legde als eerste een standaard van het Castiliaans (Spaans)).
16e en 17e eeuw:
- De componisten Cristóbal de Morales, Francisco Guerrero en Francisco Correa de Arauxo.
- De schilders Francisco Herrera Sr. en Jr., Bartolomé Murillo en Diego Velázquez.
- De conquistadors Juan Díaz de Solís (ontdekker van de Rio de la Plata, tussen Argentinië en Uruguay) en Rodrigo de Bastidas (stichtte in 1525 Santa Marta, de oudste "Europese" stad van Colombia en Zuid Amerika).
19e/20e eeuw:
- De dichters Gustavo Adolfo Bécquer (auteur van "Rimas y leyendas", vaste kost op Spaanstalige scholen) en Vicente Aleixandre (Nobelprijswinnaar Literatuur 1977).
- De politici Diego Martínez Barrio (belangrijk tegenstander van Franco, leider van de regering in ballingschap tot 1962) en Felipe González (Spaans premier 1982-1996).
- Media magnaat José Manuel Lara Hernández (oprichter van Grupo Planeta, een grote uitgever in de Spaanstalige wereld)
Sevilla en de wielersport
De stad of provincie heeft nog nooit een grote wielrenner voortgebracht, wel komen drie actieve profs hier vandaan: Antonio Piedra uit de stad, Jesus Rosendo en Javier Ramirez uit de provincie. Ze rijden alledrie voor Andalucía-Cajasur, Piedra en Ramirez zijn ook opgesteld voor deze ronde.
Sevilla is pas voor de 13e keer startplaats en 14e keer aankomstplaats van een etappe in de Ronde van Spanje. De stad werd wel opgenomen in de eerste Vuelta toen de Belg Gustaaf Deloor zowel het eindklassement als o.a. de etappe naar Sevilla zou winnen. Hij werd opgevolgd door o.a. Delio Rodriguez (1941), Julian Berrendero (1946), de Ier Sean Kelly (1979) en de Nederlanders Jos Lammertink (1974) en Jeroen Blijlevens (1995). De zege van Blijlevens was de laatste keer dat men hier kwam.
Het startpodium staat bij "La Mastreanza" waarna de ploegen al snel de Guadalquivir oversteken naar de oude zigeunerwijk Triana. Deze wijk wordt bij de eerste de beste brug alweer verlaten waarna men langs de rivier naar het noorden van de stad rijdt, om nogmaals de rivier over te steken naar het Expo 92' terrein. In het uiterste noorden van de stad rijdt men voor de laatste keer over de Guadalquivir om langs de noord en oost grens van het centrum weer terug naar het te rijden. Hier passeren de renners o.a. de universiteit en het Plaza de España. De finish ligt weer aan de rivier bij de Torre del Oro.
Startvolgorde:
22:04 Footon-Servetto-Fuji
22:08 AG2R
22:12 Team Milram
22:16 Team Katusha
22:20 BBOX Bouygues Telecom
22:24 Tea HTC-Columbia
22:28 Quick Step
22:32 Omega Pharma-Lotto
22:36 FDJ
22:40 Euskaltel-Euskadi
22:44 Lampre-Farnese Vini
22:48 Team Sky
22:52 Cofidis
22:56 Liquigas-Doimo
23:00 Xacobeo Galicia
23:04 Garmin-Transitions
23:08 Astana
23:12 Caisse d'Epargne
23:16 Saxo Bank
23:20 Rabobank
23:24 Cervélo
23:28 Andalucía-CajaSur
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Blij dat je er weer bent met mooie achtergrond informatie. Laat de Vuelta nu maar beginnen,
BeantwoordenVerwijderenGroetjes, Anke