Het is precies honderd jaar geleden dat de Tour de France op 19 juli 1910 het eerst door de Pyreneeën reed en om dit te herdenken eindigt de rit van vandaag net als toen in het dorpje Luchon.
Pamiers heeft bijna 16.000 inwoners en is de grootste stad van het departement Ariège in de regio Midi-Pyrénées, de hoofdstad van Ariège is echter het 20km zuidelijker gelegen Foix.
Pamiers
De stad is in de vijfde eeuw gesticht door de Visigoten en heette oorspronkelijk Frédélas. Het was een klein dorpje met weinig betekenis, maar in 1111 bouwde graaf Roger II van Foix hier een kasteel en hij doopte de plaats om in Castrum Appamiae, vernoemd naar de stad Apamea in het huidige Syrië waar hij gevochten had tijdens de Eerste Kruistocht. De inwoners van Pamiers worden nog steeds Appaméens genoemd.
In de 12e eeuw waren in zuid Frankrijk de Katharen in opkomst gekomen, deze religieuze groepering had zich afgekeerd van de katholieke kerk en genoot politieke bescherming van de machtige graven van Toulouse. In 1207 mislukte in Pamiers het laatste overleg tussen beide partijen en twee jaar later begonnen de zogenaamde Albigenzische Kruistochten, de Katharen werden in de 13e eeuw tijdens drie van deze kruistochten massaal opgejaagd en uitgemoord tot ze zo goed als uitgestorven waren, terwijl de koning van Frankrijk politiek voordeel haalde uit de situatie en in 1270 het graafschap Toulouse annexeerde. Het woord ketter is afgeleid van Kathaar.
v.l.n.r. de wachttoren, kerk en kathedraal
Het gezicht van de stad wordt gevormd door de drie torens van de 12e eeuwse Cathédrale Saint-Antonin de Pamiers, 12e eeuwse Église Notre-Dame-du-Camp de Pamiers en de Tour des Cordeliers de Pamiers uit 1512: respectievelijk een kathedraal, kerk en een wachttoren.
In 1817 werden in de omgeving van Pamiers de ijzermijnen geopend en sindsdien is de metallurgische industrie de belangrijkste economische peiler van de stad, zo zijn er tegenwoordig twee grote staalfabrieken. De 14e eeuwse paus Benedictus XII en 19e eeuwse componist Gabriel Fauré zijn de bekendste zonen van Pamiers en de grootste wielrenner van de streek is Jacques Dupont (winnaar Paris-Tours 1951 & 1955, Frans kampioen 1954, Olympisch kampioen 1948 op de 1000 meter). Het is pas de eerste keer dat deze stad de start of aankomst van een Tour etappe mag huisvesten.
In de finishplaats Bagnères-de-Luchon wonen slechts 3.000 mensen, het ligt in het uiterste zuidwesten van het departement Haute-Garonne, zo'n 115km ten zuidwesten van de hoofdstad Toulouse en slechts vijf kilometer van de Spaanse grens.
Bagnères-de-Luchon
De warmwaterbronnen raakten in 76 v.C. bekend bij de Romeinen toen de grote Pompeius terugkeerde van een Spaanse expeditie en één van zijn soldaten door hier te baden genas van een huidziekte. In het jaar 25 n.C. stichtte keizer Tiberius het plaatsje "Lixon" (vernoemd naar een god van de lokale bevolking) en hij liet er drie badhuizen bouwen. De bronnen van Lixon raakten na het vertrek van de Romeinen in de vergetelheid tot ze in 1759 werden "herontdekt" door ene Antoine Mégret d'Étigny. Hij liet een weg aanleggen naar deze afgelegen plaats en investeerde zijn hele vermogen in de opbouw van een nieuw kuuroord dat in 1769 van de grond kwam, d'Étigny was twee jaar hiervoor overleden. In 1889 werd een standbeeld ter ere van d'Étigny opgericht en de belangrijkste straat van het dorpje is ook naar hem vernoemd.
Het kuuroord Luchon groeide al snel uit tot één van de belangrijkste in de Pyreneeën, waar veel Franse en Spaanse adel en rijke Britten op af kwamen. Luchon kreeg de bijnaam "koningin van de Pyreneeën", in 1880 werd er een casino geopend en in 1911 werd één van de oudste skioorden van de Pyreneeën geopend: Superbagnères. Het heeft 28 skipistes met een gezamenlijke lengte van 32km en 15 liften.
Luchon veranderde in de loop van de vorige eeuw de naam naar Bagnères-de-Luchon, om het te onderscheiden van de andere dorpjes in de gemeente die een afgeleide naam kregen zoals o.a. Juzet-de-Luchon en Montauban-de-Luchon.
Het kleine Bagnères-de-Luchon staat met 50 aankomsten vierde op de lijst van meest bezochte plaatsen in de Tour de France (achter Parijs, Bordeaux en Pau), maar er won er nog nooit een Nederlander. Het is met 54 etappes die hier van start gingen zelfs derde (achter Pau en Bordeaux, maar voor Parijs!). Zoals gezegd was Octave Lapize precies honderd jaar geleden de eerste winnaar van een Pyreneeën rit en hierna zat er in elke Tour tot en met 1938 wel een etappe naar Luchon in het parcours, ook na de oorlog kwam men hier tot de jaren '70 zeer regelmatig. De lijst van grote namen die hier wonnen bevat o.a. de Belg Philippe Thys (1913), de Italianen Ottavio Bottecchia (1924) en Alfredo Binda (1930), de Fransen Jean Robic (1949 & 1953) en Raymond Poulidor (1964), de Zwitser Hugo Koblet (1951), de Spanjaarden Federico Bahamontes (1958) en Luis Ocaña (1973) en natuurlijk ontbreekt ook Eddy Merckx (1972) niet op de erelijst. Na de overwinning van Ocaña werden aankomsten in Luchon een stuk schaarser, maar o.a. de Brit Robert Millar (1983) en als laatste de Italiaan Rodolfo Massi (1998) hebben hier nog gewonnen.
Op het nabij gelegen skioord Superbagnères zijn zes aankomsten geweest. De Italiaan Imerio Massignan (1961) won er als eerste, in de jaren '70 waren er klimtijdritten gewonnen door de Spanjaarden Federico Bahamontes (1962) en José Manuel Fuente (1971) en de Fransman Bernhard Hinault (1979). De Amerikaan Greg Lemond (1986) en Brit Robert Millar (1989) wonnen er een rit in lijn.
De eerste Pyreneeënrit in de Tour historie werd op 19 juli 1910 verreden tussen Perpignan en Luchon, de 289km lange etappe kende vier beklimmingen: de Col du Portel (600m), Col de Port (1249m), Portet d'Aspet (1069m) en de Col des Ares (797m). De held van deze Tour werd Octave Lapize die op de Portet d'Aspet zijn duivels ontbond en naar de ritzege soleerde met een voorsprong van 18 minuten op de eerste achtervolger Emile Georget en 22 minuten op de Luxemburgse titelverdediger François Faber. Lapize sloeg in de volgende etappe over o.a. de Tourmalet en Aubisque nogmaals toe, deze etappe wordt morgen herdacht met dezelfde vier bergen als toen in het parcours.
De etappe van vandaag eindigt ook in Luchon en wederom staan de Portet d'Aspet en Col des Ares op het programma, maar in het huidige wielrennen met verharde wegen en modern materiaal stellen deze bergjes van tweede categorie niet zo gek veel voor, dus plakt men er nog een pukkel van de buitencategorie achter: de Port de Balès.
Het begint echter allemaal in Pamiers met een aanloop van bijna 100km over een glooiend parcours met drie klimmetjes, de tweede is de enige waar bergpunten te verdienen zijn. Deze Côte de Carla-Bayle (3.9km á 4.1%) is vernoemd naar het plaatsje Carla-Bayla, dat op zijn beurt weer vernoemd is naar de beroemde Hugenoot en theoloog Pierre Bayle die in 1681 naar Nederland vluchtte en in 1706 overleed in Rotterdam.
De Portet d'Aspet (1069m hoog, 5.8km á 6.8%) was honderd jaar geleden de klim waar Octave Lapize geschiedenis schreef, vandaag opent deze de finale. De eerste helft van de klim is met percentages van rond de 6% vrij makkelijk, het laatste deel is rond de 9% en dus erg steil.
Het is al de 51e keer dat er over deze berg gereden wordt in de Tour, Octave Lapize was in 1910 uiteraard de eerste die er de top bereikte en hij werd opgevolgd door talloze grote namen waaronder legendes als de Italianen Ottavio Bottecchia (1925) en Gino Bartali (1938 & 1951), de Luxemburger Charly Gaul (1956) en de Spanjaard Federico Bahamontes (1958, 1962, 1963). De Nederlanders Michel Stolker (1957), Theo de Rooij (1984), Steven Rooks (1988) en Erik Dekker (2005) wisten zich ook in de lijst te werken en de Fransman Laurent Lefèvre kwam hier in 2007 als laatste de bergpunten ophalen.
Het belangrijkste feit van de Portet d'Aspet speelde zich af in de zeer steile afdaling van 5km á 9.2% met flinke stukken van meer dan 10%. Richard Virenque was op 18 juli 1995 bezig aan een lange solo naar de overwinning, maar veel belangrijker was een verschrikkelijke valpartij in de afdaling. De Fransman Dante Rezze dook in het ravijn en brak een been, de Duitser Dirk Baldinger brak een heup en de Italiaan Fabio Casartelli kwam met zijn hoofd tegen een betonblok om later aan zijn verwondingen te bezwijken. De Olympisch kampioen van Barcelona 1992 werd slechts 24 jaar, op de plaats van het ongeluk is een gedenkplaats geplaatst en vlakbij staat een monument ter ere van Fabio Casartelli.
Na het pukkeltje de Col de Buret volgt de Col des Ares (797m hoog, 6.1km á 4.7%), een zogenaamde "loper" met percentages van 4 á 5% waar weinig vuurwerk verwacht hoeft te worden. Naast Octave Lapize in 1910 zijn o.a. de Spanjaard Federico Bahamontes (1958), Fransman André Darrigade (1962), Belg Rik van Looy (1963), Nederlanders Theo de Rooij (1984) en Gert-Jan Theunisse (1989), Deen Michael Rasmussen (2006) en als laatste de Duitser Sebastian Lang (2008) hier als eerste boven gekomen.
De afdaling van de Col des Ares is vergelijkbaar met de klim en mag geen problemen opleveren, na een stukje vlak en een korte vals platte aanloop begint na 146.7km de zwaarste beproeving van de dag. De eerste acht kilometer van de Port de Balès (1755m hoog, 19.1km á 6.1%) zijn echter nog vrij simpel met percentages van hooguit 5% en zelfs een stuk veredeld vals plat tussendoor. De klim begint écht na het dorpje Granges de Crouhens en vanaf hier geven de cijfers al een heel ander beeld: 11km á 8.3%. De eerste twee kilometer na het dorp zijn ongeveer 7%, hierna komen drie loodzware kilometers van 8 tot 10%, gevolgd door een "makkelijk" tussenstuk van 6% en het zwaarste stuk van drie kilometer waar het stijgingspercentage niet onder de 9% komt en zelfs de 10% aantikt. De laatste twee kilometers zijn met ongeveer 8% gemiddeld ook niet mis.
In een etappe die overloopt van de historie is de Port de Balès een vreemde eend in de bijt, men heeft deze zware klim pas in 2007 ontdekt toen Kim Kirchen als eerste boven kwam. De Balès werd toen opgevolgd door de Peyresourde (die morgen in het parcours is opgenomen) en de finish lag in Loudenville, waar Alexandre Vinokourov solo over de meet kwam. De Kazach werd echter betrapt op doping en de ritzege werd zo aan de nummer twee Kirchen toegekend.
De afdaling van de Port de Balès is niet zo lastig als die van de Madeleine in de Alpen met een lengte van 20.2km á 5.6%. De eerste zes kilometers zijn nog redelijk steil met percentages van rond de 7%, maar hierna komt men door een aantal dorpjes en vlakt het over een lengte van zes kilometers af tot een percentage of 3% waar flink bijgetrapt moet worden. De volgende vijf kilometer zijn het lastigst met percentages van 6 tot 9% en een technisch stuk, maar de laatste kilometers zijn weer veredeld vals plat naar beneden tot de finishplaats.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten