De renners krijgen op de laatste dag voor de rustdag een vergelijkbare etappe als gisteren voor de kiezen, de hele dag op en af de klimmetjes in het middelgebergte van Alicante. De finale bestaat deze keer echter niet uit een steile muur vlak voor de finish, maar een korte aankomst bergop.
Calpe (Valenciaans: Calp) heeft 30.000 inwoners en ligt aan de Costa Blanca in de provincie Alicante, zo'n 60km ten noordoosten van de hoofdstad. Het is een belangrijke badplaats in één van de meest toeristische gebieden van Spanje, met op korte afstand andere badplaatsen aan de "witte kust" zoals Jávea, Altea en natuurlijk Benidorm. De kust wordt bij Calpe onderbroken door een opvallendste 332 meter hoge rots die een prachtig uitzicht over de stad biedt: de Peñon de Ifach. Op heldere dagen zijn zelfs de hoge torens van Benidorm goed zichtbaar.
Calpe vanaf de Peñon de Ifach
Het gebied bij de Peñon de Ifach werd al in de bronstijd bewoond en er waren al verschillende Iberische en latere nederzettingen in dit voor de Moren er in de 9e of 10e eeuw een kasteeltje bouwden ter verdediging van de kust en de Mascarat vallei. Koning Jaime I van Aragón veroverde dit gebied in 1240 en in 1290 werd een dorpje genaamd Ifach gesticht bij de bekende rots. Calpe zelf is echter pas 1359 ontstaan, tijdens de "Oorlog van de twee Pedro's" (Pedro IV van Aragón en Pedro I van Castilla), toen Ifach werd verwoest en de bevolking (niet meer dan enkele tientallen mensen) naar de heuvels vluchtten waar zij bij een boerderij genaamd Calpe de nieuwe plaats stichtten. Calpe zou al snel de oudere nederzettingen verdringen en groeide uit tot een klein, maar welvarend vissersdorp. In 1637 werd het echter geplunderd door Barbarijse zeerovers die 290 van de 350 inwoners als slaaf afvoerden naar het huidige Algiers.
Het dorp bleef tot de jaren '30 van de vorige eeuw grotendeels afhankelijk van de visserij, landbouw en vanaf 1918 ook de zoutwinning. Hierna ontstond er een beetje toerisme, al had dit weinig invloed op de groei van het ongeveer 2.000 inwoners Calpe. Het kwam pas echt tot leven aan het einde van de jaren '50 toen het massa toerisme aan de Costa Blanca op volle stoom kwam en Calpe één van de vele snel groeiende badplaatsen werd. Tientallen hotels werden uit de grond gestampt en het aantal inwoners is met bijna 1500% gegroeid tot bijna 30.000. De bevolking bestaat voor bijna 638% uit buitenlanders, vooral veel Britten (15%) en Duitsers (13%). Het belangrijkste strand is het 2km lange Playa de la Levante, ook wel de Playa de la Fossa genoemd, ten noorden van de Peñon de Ifach, met de hoge hoteltorens en witte stranden. Aan de andere kant van de hoge rots ligt de jacht en vissershaven.
Playa de la Levante
Er komen geen bekende personen of wielrenners uit Calpe dat voor de vijfde keer startplaats in de Ronde van Spanje, ook waren er drie aankomsten. In 1973 ging de ronde hier zelfs van start met een 5km lange proloog gewonnen door niemand minder dan Eddy Merckx. De Spanjaard Luis Pedro Santamarina (1970) en de Belg Eddy Peelman (1971) mogen dankbaar zijn dat hun naam op dezelfde erelijst staat.
Alcoy (Valenciaans: Alcoi) is met bijna 62.000 inwoners de zesde stad van de provincie Alicante, het ligt 55km ten noordoosten van Alicante en 110km ten zuidwesten van Valencia, precies tussen twee grote natuurparken: in het noorden het "Parque Natural de la Sierra de Mariola" en in het zuiden het "Parque Natural del Carrascal de la Font Roja ". De stad wordt ook wel "La ciudad de los tres ríos" genoemd, vanwege de drie riviertjes (Riquer, Benisaidó en Molinar) die door of langs Alcoy stromen.
Alcoy
De stad is pas in 1256 gesticht door Aragonese en Catalaanse immigranten, die op bevel van koning Jaime I van Aragón de zuidgrens van het koninkrijk moesten beschermen door een verdedigingslinie van kastelen en vestingen te bouwen, zo kreeg ook Alcoy een kasteel. Zijn zoon Jaime II schonk de stad in 1291 aan de Italiaanse admiraal Ruggerio de Lauria, uit dank voor bewezen diensten in diverse zeeslagen met de Fransen en het Heilige Roomse Rijk. Hij en zijn opvolgers heersten tot 1430 over Alcoy, dat hierna direct onder de kroon kwam te vallen.
13e/14e eeuwse verdedigingswerken
Zoals veel plaatsen in Catalunya en Valencia moest ook Alcoy de steun aan het oude koningshuis van Habsburg tijdens de Spaanse successieoorlog bekopen met vergeldingsacties door de troepen van de nieuwe koning Felipe V uit het huis van Bourbon. Het was echter zijn kleinzoon koning Carlos IV die stad er weer bovenop bracht door de lokale textielindustrie te stimuleren. De "Real Fábrica de Panos" zou uniformen voor het Spaanse leger gaan produceren.
Alcoy werd in de 19e eeuw een belangrijk industrieel centrum waar naast de textielindustrie ook de papier en metaalbewerking groot werd. De duizenden arbeiders kwamen in 1873 echter massaal in opstand wegens slechte werkomstandigheden, de zogenaamde "Revolución del Petróleo", zo genoemd omdat ze met olie besmeurde vlaggen gebruikten in hun protesten, waardoor de hele stad naar de fossiele brandstof stonk. De menigte werd beschoten door de politie waarop het woedende publiek het stadhuis bestormde en de burgermeester lynchte. De arbeiders verklaarden de stad onafhankelijk, maar vier dagen later zou het federale leger de stad binnen trekken en de revolutie met harde hand neerslaan. Meer dan 600 betogers werden gearresteerd en velen van hen ter dood veroordeeld.
De Puente de San Jorge, één van de vele bruggen in Alcoy
Hoewel Alcoy nog steeds vooral een industriestad is, is het in Spanje vooral bekend om haar vele bruggen en de met ansjovis gevulde olijven. Deze delicatesse is hier "uitgevonden" en er zijn twee olijfmerken in de stad gevestigd, "La Española" en "El Serpis".
De voetbalclub Club Deportivo Alcoyano is in 1929 gesticht, speelde in de jaren '40 vier seizoenen in de Primera División, werd drie keer kampioen in de Segunda División en komt tegenwoordig op het derde niveau uit in de Segunda División B.
Bekende "Alcoyano" zijn o.a. de zanger Camilo Sesto (zeer populair in de jaren '70/'80), de schrijfster Isabel-Clara Simó i Monllor (één van de belangrijkste Catalaanstalige auteurs), ex-voetballer Francisco José Carrasco (vleugelaanvaller FC Barcelona van 1978 tot 1989, 35 interlands en 5 goals) en motorcoureur Nicolás Terol (huidig nummer 2 in de WK stand voor 125cc motoren).
Er komen geen bekende wielrenners uit Alcoy, maar uit de streek ten zuiden van de stad komt de gister al genoemde Rubén Plaza en uit de streek ten noorden van de stad komt Vicente Belda. Belda won de Volta a Catalunya (1979), ritten in de Vuelta (2) en Giro (1) en hij werd derde in het eindklassement van de Vuelta in 1981. Hij is vooral bekend als de grote man achter de Kelme ploeg, waar hij van 1980 tot het einde in 2006 (als Comunidad Valenciana) aan verbonden bleef als renner, ploegleider en uiteindelijk manager.
Alcoy was vijf keer startplaats in de Vuelta en het is de vierde keer dat men hier aankomt na zeges voor tweevoudig Vuelta winnaar Julian Berrendero (1947), de Fransman Christian Levavasseur (1979) en Danilo di Luca in 2002. Di Luca won op dezelfde lastige aankomst als vandaag, al was de rit toen een stuk makkelijker met slechts twee beklimmingen onderweg, waardoor er geen onderlinge verschillen waren en ook enkele goed klimmende sprinters zich in de top 10 konden plaatsen.
Uitslag 2002 - etappe 2
1 Danilo Di Luca (Ita) Saeco-Longoni Sport 3.59.35
2 Erik Zabel (Ger) Team Telekom
3 Oscar Camenzind (Swi) Phonak Hearing Systems
4 Angel Edo (Spa) Milaneza-MSS
5 Paolo Bossoni (Ita) Tacconi Sport-Emmegi
6 Nicola Loda (Ita) Fassa Bortolo
7 Joseba Beloki (Spa) ONCE-Eroski
8 Aitor Gonzalez (Spa) Kelme-Costa Blanca
9 Juan Guillamon (Spa) Jazztel-Costa De Almeria
10 Massimiliano Lelli (Ita) Cofidis
Het peloton blijft in de beginfase in de kuststreek rondrijden, tot na 33.7km de stad Dénia (hoofdstad van een oud Taifa rijk) wordt bereikt. Hierna zoekt men het eerste serieuze klimmetje van de dag op, de Coll de Rates (635m hoog, 6.8km á 5.2%). De renners rijden vervolgens richting Benidorm, om vlak voor de beroemde badplaats rechtsaf te slaan, het binnenland in op zoek naar de bergen.
De laatste 90km van de rit zijn zeer lastig met maar liefst zes beklimmingen die elkaar direct opvolgen. De eerste is menteen de steilste, de Alto de Guadalest (2e cat., 680m hoog, 5.3km á 7.2%) heeft bovendien nauwelijks een afdaling voor de volgende klim begint, de Alto de Confrides (3e cat., 980m hoog, 11.8km á 3.5%).
Men komt nu op een deel van het parcours dat bekend voor komt, de twee bergjes van de tweede categorie werden gisteren namelijk ook al beklommen: de Alto de Tudons (1030m hoog, 7.2km á 5.1%) en de Puerto de Torremanzanas (900m hoog, 8.3km á 5.4%). Gisteren daalde men dan af naar de voet van de Carrasqueta, nu wordt de afdaling echter al vrij snel afgekapt om de Puerto de Benifallín (1025m hoog, 5.3km á 5%) van de derde categorie te beklimmen. Na de Benifallín volgt een 15.9km lange afdaling waar geloste renners weer terug kunnen keren.
Het laatste klimmetje van de dag is de Alto del Revolcat (770m hoog, 5.9km á 4.4%), niet al te lastig, maar de top ligt op slechts 6.6km van de streep. De slotklim in Alcoy is redelijk vergelijkbaar met de Cauberg: 1100 meter lang, een gemiddeld stijgingspercentage van 5.5%, een relatief simpel begin en eind en een steilere strook tussendoor. Het lastigste deel is hier echter wel iets minder steil dan op de Cauberg: van 600 tot 280 meter voor de streep gemiddeld 7.8%.
De finale is op papier weer geschikt voor de mannen die we in de derde en vierde etappe (waar Gilbert en Anton wonnen) hebben gezien. Het parcours is echter lastig te controleren voor een peloton en het is maar de vraag of er ploegen zijn die zich in deze fase van de ronde diep willen in spannen om de onvermijdelijke kopgroep terug te halen. Een lange vlucht voor verzamelaars van bergpunten en rittenkapers heeft dus weer een goede kans van slagen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten